Quiz

1.Wat houdt de term ALS in? 

A. Amyotrofe laterale sclerose  

B. Amayatrifale luctarale sclerose      

C. Atricilum letale sclerose

 

2.Hoelang kan iemand leven met ALS?   

A. Gemiddeld 9 maanden na de diagnose  

B. Gemiddeld 1-2 jaar na de diagnose 

C. Gemiddeld 3-5 jaar na diagnose

 

3.Welk medicijn bestaat er voor om ALS te vertragen?                                                                                                            

A. Mebutan   

B. Riluzol   

C. Locoid

 

4.Waar zit het probleem bij ALS?

A. In de spieren    

B. Hersenstam en ruggenmerg      

C. Grote hersenen

 

5.Iemand kan niet meer goed slikken en eten. Welke discipline is hier voor?   

A. Fysiotherapeut     

B. Logopedist  

C. Diëtist

 

6.Waaraan komt een ALS patiënt meestal ten overlijden?        

A. Stoppen van de hartspier         

B. Hersenen krijgen geen impulsen meer(hersendood)     

C. Stoppen van de ademhalingspieren.

 

7.ALS is erfelijk.       

A. Waar  

B. Niet waar

 

8.Gemiddelde leeftijd dat iemand ALS krijgt is?     

A. 50-60 jaar

B. 30-40 jaar     

C. 55-65 jaar

 

9.Iemand met diagnose ALS op welke afdeling in het ziekenhuis zou gepast zijn

A. Urologie    

B. Neurologie

C. Vaatchirugie

 

10.Een ALS patiënt kan niet thuis wonen.        

A. Waar.

B. Niet waar

 

11.wie is de hoofdbehandelaar van de ALS patiënt als hij/zij thuis woont?       

A. Neuroloog

B. Huisarts   

C. Verpleegkundige

 

12.Is er een verstoring in het cognitieve van een beginnend ALS patiënt?                      

A. Ja    

B. Nee   

C. Nee, maar wel in later stadium

 

13.Van ALS kan je verlamd raken.                 

A. Waar  

B. Niet waar

 

14.ALS komt veel voor bij mensen.    

A. Waar

B. Niet waar

 

15.Een verpleegkundige bied onderhand hulp aan verzorging, maar wat nog meer?                

A. Observeren van ziekte symptomen

B. Behandeling uitleggen wat er allemaal gaat gebeuren.  

C. Medicatie uitschrijven voor de patiënt.